
Jurisprudentie
BJ5481
Datum uitspraak2009-08-12
Datum gepubliceerd2009-08-19
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/1125 WIA
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-19
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/1125 WIA
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering WIA-uitkering toe te kennen. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. De Raad acht de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende deugdelijk. Onvoldoende aanleiding voor het instellen een nader medische onderzoek, waarbij de Raad er op wijst, dat het benoemen van een deskundige volgens artikel 8:47 van de Awb een bevoegdheid van de rechter is. De beperkingen van appellant zijn, zoals uit het voorgaande volgt, niet onderschat. Uitgaande van de juistheid van de in de FML opgenomen beperkingen staat voor de Raad genoegzaam vast dat de geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
Uitspraak
08/1125 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van
[Appellant] , wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 januari 2008, 07/2308 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij onder meer een rapport van 7 december 2007 van de bezwaararbeidsdeskundige J.W. van Zijl overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2009. Bovengenoemde gemachtigde was aanwezig. Appellant was niet aanwezig. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door J.C.Geldof.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant, voorheen werkzaam als tuinbouwmedewerker, heeft zich in februari 2005 ziek gemeld in verband met rug- en nekklachten. Het Uwv heeft bij besluit van
14 december 2006 geweigerd appellant per 5 februari 2007 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant moet worden gesteld op minder dan 35%. Daaraan ligt een rapport van de verzekeringsarts van het Uwv ten grondslag die een groot aantal beperkingen van met name fysieke aard heeft vastgelegd in een Functionele mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens een aantal voor appellant geschikte functies geselecteerd waarmee hij een zodanig inkomen kan verdienen dat geen sprake is van verlies aan verdiencapaciteit.
2. Namens appellant is bezwaar gemaakt tegen laatst vermeld besluit in het kader waarvan een rapport van 30 januari 2007 van mevr. Verhage van het Instituut Psychosofia is overgelegd. Na ontvangst van rapportages van de bezwaarverzekeringsarts C.E.M. van Geest en van de bezwaararbeidsdeskundige J.W. van Zijl voornoemd – die in zijn rapport de eventuele overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant in de geduide functies heeft toegelicht – heeft het Uwv bij besluit van 30 mei 2007 (hierna het bestreden besluit) het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
3.1. Namens appellant is beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarbij heeft hij met name gesteld dat zijn beperkingen zijn onderschat en is gewezen op de verkregen informatie van haar behandelend artsen. Ook is een tweede rapport van 9 juli 2007 van het Instituut Psychosofia ingezonden.
3.2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven: niet is gebleken dat de verzekeringsartsen geen goed beeld hadden van de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding en evenmin is gebleken dat zij hun onderzoek niet hebben uitgevoerd op een wijze die gebruikelijk is in de reguliere geneeskunde. Er is voldoende rekening gehouden met de voorhanden informatie uit de behandelende sector. Aan de rapporten van mevr. Verhage kan, aldus de rechtbank, niet die waarde worden gehecht welke appellant eraan toegekend wil zien, waarbij de rechtbank de jurisprudentie van de Raad terzake verkort heeft aangehaald. Ook de arbeidskundige grondslag van de schatting heeft de rechtbank onderschreven.
4. Namens appellant is in hoger beroep in grote lijnen het eerder aangevoerde herhaald. Tevens is gesteld dat de rechtbank haar taak heeft veronachtzaamd door “geen eigen objectief gerechtelijk onderzoek” naar de medische feiten in te stellen.
5.1. De Raad oordeelt als volgt.
5.2. De Raad kan hetgeen de rechtbank heeft overwogen en beslist geheel onderschrijven. Ook de Raad acht de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende deugdelijk. Wat de in bezwaar verkregen informatie van de behandelend artsen betreft: uit de rapporten van de revalidatiearts van 10 januari 2007 en van de behandelend neuroloog van
22 februari 2007 blijkt dat er weliswaar beperkingen zijn aan rug, schouder en nek, maar niet dat er sprake is van zeer ernstige rugklachten; er is slechts sprake van lichte duizeligheidsklachten, terwijl er op neurologisch gebied geen afwijkingen worden geconstateerd. De in geding gebrachte rapporten van het Instituut Psychosofia kunnen, onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank terzake heeft overwogen, niet doorslaggevend worden geacht. De Raad ziet dan ook onvoldoende aanleiding tot het instellen van een nader medisch onderzoek, waarbij de Raad er op wijst, dat het benoemen van een deskundige volgens artikel 8:47 van de Awb een bevoegdheid van de rechter is. De beperkingen van appellant zijn, zoals uit het voorgaande volgt, niet onderschat.
5.3. Uitgaande van de juistheid van de in de FML opgenomen beperkingen staat voor de Raad genoegzaam vast dat de geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De signaleringen bij eventuele overschrijdingen van de belastbaarheid zijn in de arbeidskundige rapporten van 14 december 2006 en 29 mei 2007 – met een nadere aanvulling op een ondergeschikt punt in het eerder genoemd rapport van 7 december 2007 – op adequate wijze toegelicht.
5.4. Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig een der partijen te veroordelen in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.Riphagen in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2009.
(get.) J. Riphagen.
(get.) A.C.A. Wit.
KR